Een stukje historie van de kerk van Meedhuizen
Tuesday 29 March 2011

 Door Peter Mönnichmann namens Stichting Huis van Meedhuizen.

Ergens in de tweede helft van de dertiende eeuw kwam een groep monniken met werklieden aan op de kleine zandrug, met de naam Mithuysen. Op de zandrug, omringd door veen, moeras en plas, stonden een aantal houten huisjes, bewoond door boeren, jagers en handelaren.
Eeuwenlang al had de zandrug droge voeten gegeven aan vooral jagers, die vooral in de zomermaanden in de omgeving jaagden. De monniken kwamen waarschijnlijk van een klooster in de omgeving, bijvoorbeeld de Grijze Monniken van Termunten, of van Palmar, het verdronken hoofddorp in de Dollard. Misschien waren het monniken van Selwerd, Aduard of Appingedam. Ze hadden de opdracht gekregen om in Mithuysen een kerk te bouwen, van baksteen. Begonnen werd met het zoeken naar een goede kleiput, om kloostermoppen te vormen. Die werden te drogen gelegd in weer en wind. Toen de kloostermoppen droog genoeg waren, werden ze gestookt in ovens van baksteen. Het waren ervaren monniken, want de stenen werden goed doorbakken en sommigen voorzien van een glazuurlaag. Na een paar jaar van bouwen, stond er een zaalkerk zonder toren en met een dak van drie koepelgewelven van metselwerk. De kerk werd gewijd naar de heilige Laurentius. Zo ongeveer moet het rond 1265 eraan toe gegaan zijn in Meedhuizen.

Inmiddels is het 2011 en is de kerk voor de zoveelste keer in haar bestaan gerestaureerd. De torenspits is aangepakt, gedeeltelijk is het metselwerk aan de buitenmuren opnieuw gevoegd, het uurwerk gerepareerd en het luidmechanisme nagekeken. Binnen in de kerk vond
het spannendste van de hele restauratie plaats. De oude stuclaag werd verwijderd waardoor de binnenmuren hun geheimen gingen prijsgeven. Pijlers voor de gewelven werden zichtbaar, vroegere raampartijen, nissen, stukken eikenhout waaruit bleek waar het koorhek had gezeten. Architect Willem van der Veen uit Groningen, had de leiding van de restauratie en heeft ervoor gekozen om de oude, oorspronkelijke bouwelementen voor een groot gedeelte zichtbaar te houden. Daarmee krijgt de bijna 750 jaar oude kerk er een historische dimensie bij. Betekenis van de nissen De nissen hadden allemaal een voor die tijd belangrijke betekenis. Bij de voorste banken zijn twee hagioscopen te zien. Een hagioscoop was een smal venster waardoor mensen, die niet in de kerk mochten komen (denk aan misdadigers, overspeligen, maar ook besmette en zieke mensen), toch de mis konden volgen. Want de kerk is als Roomse kerk gebouwd, dus was er een altaar. Er is ook een sacramentsnis, waar bekers, wijn en hostie bewaard werden. Aan weerszijden van het huidige kansel zijn twee zitnissen voor de priesters te zien. Daarnaast is een piscina te zien, de handwasplaats van de priester. Het gewijde water vloeide daar door een tuitje naar buiten en daar komt het gezegde: Gods water over Gods akkers laten lopen, vandaan. Tenslotte is er een nis waar de kaarsen bewaard werden, een kostbare lichtbron in die tijd. Naast de banken zijn in de lange muren twee gaten zichtbaar gelaten. Die geven aan waar de mannen- en vrouwenpoorten hebben gezeten bij de bouw. Want de poort aan de zuidkant van de kerk werd door mannen gebruikt en de noordkant (‘de koude kant’) door de vrouwen. Dat gold ook voor de hagioscopen. Het oudste deel van de toren is gebouwd in het begin van de 19e eeuw en in de 20e eeuw voorzien van een klamplaag. Oftewel: de oude toren staat in de huidige toren. Voordat de toren gebouwd werd, maakte men gebruik werd van een houten driepoot met een luidklok, tegenover de kerk aan de andere kant van de straat. Dat is te zien op een oude getekende landkaart van Groningen in het GroningerMuseum. Een luidklok was er niet alleen voor het aangeven van de tijd, bij diensten of bruiloften, maar werd ook gebruikt bij gevaar. Bijvoorbeeld toen de Noormannen regelmatig het land introkken om te roven. Rond 1700 werden de koepelgewelven verwijderd. Waarschijnlijk omdat die dreigden in te storten. Er kwamen zware balken en een dak, een ziende kap. Er was toen nog geen zoldering aangebracht. Dat gebeurde een halve eeuw later en toen ook werden nog meer balken aangebracht. Dendrochronologisch onderzoek (jaarringenonderzoek) heeft de leeftijd van de balken vastgesteld. De vele smeedijzeren trekstangen die te zien zijn, zijn eveneens aangebracht rond 1700. De balken en trekstangen waren nodig om de kerk letterlijk bijeen te houden. Vooral buiten aan de oostkant is goed te zien, dat de kerk zonder de trekstangen uit elkaar zou zijn gevallen. Waarschijnlijk ook in die tijd werden aan de zuidkant twee steunberen gemetseld. Daarvan is er nog maar een te zien. Volgens de historische bouwonderzoekers was de steunbeer bedoeld om tegenwicht te geven aan de zwaar hellende noordmuur.

De steunbeer
Een krantenknipsel uit begin 20e eeuw geeft een leuk inzicht in de historie van de kerk van Meedhuizen:
“De oude kerk stond eens te midden van hooge boomen. Ze zijn geveld, maar toen vertoonde ook de toren zijn gebreken. De herstelling bracht ook de nieuwe spits, die ons – als we hem vergelijken met zijn karakteristieke voorganger – niet kan bekoren. In 1896 werd in
het achterste gedeelte der kerk ’n stuk uitgebroken, waarbij een stuk van de zwakke achtermuur wegviel. Het bleek een dubbele muur te zijn en – tot groote schrik van den koster – tuimelden drie geraamten naar voren, die daar in de tussschenruimte in staande houding waren ingemetseld.

Misdaad? Straf?
De oude tijden zwijgen! De koster kon getuigen van de griezelige vondst: “t Wazzen reuzen, want ik heb nog nooit zoks groote menschen en geraamten zain!”Daarmee werd de geheimzinnigheid en het wonder nog vergroot. De beenderen zijn ter aarde besteld op ’t oude kerkhof naast de plaats, waar hun rust verstoord werd.”

Tot zover een relaas uit een oude krant. Bij de jongste restauratie begin 2010 werd ook de steunbeer aangepakt. Er zou opnieuw gevoegd worden. Bij het slijpen van de oude voegen, stortte plots een deel van de oude steunbeer in. De metselaar keek in het gat, bedacht zich niet en ging bellen met zijn opdrachtgever. In het gat lagen namelijk skeletten, mogelijk de skeletten uit de oostmuur. Verder onderzoek bracht aan het licht dat binnenin de steunbeer, die hol is, een ruimte is waarin knekels verzameld zijn, afkomstig van het kerkhof of de kerk zelf.
Hoe de toegang tot de knekelruimte is geweest kon niet achterhaald worden. Natuurlijk waren diverse instanties snel ter plekke om het geheel te fotograferen, in kaart te brengen en te onderzoeken. Naar verluidt zijn de skeletten in zand gelegd en is de steunbeer opnieuw met metselwerk gesloten. Een gemetseld graf voor skeletten en knekels.

Voor een aantal gegevens in dit verhaal is gebruik gemaakt van het bouwhistorisch onderzoek van Battjes & Ladrak, 2009.
 
Volgende >